donderdag 17 december 2015

DE VLUCHT - een kerstverhaal

“Hoofd naar beneden! Snel! Weg dan, wég!” Met een zenuwachtig, snel wuivend handgebaar maande Youssouf zijn vrouw om zich zo goed mogelijk te verbergen. Diep weggedoken in een grote donkergrijze omslagdoek kroop Maryam nog dieper weg, in de hoop op deze manier aan de aandacht van enkele argwanende passanten, maar vooral aan het gevaar in de verte te kunnen ontsnappen. Ze boog zich zo ver mogelijk voorover, dook weg achter Youssouf en probeerde zo hun waardevolste bezit dat zij aan haar hart gedrukt hield aan het oog van de barre buitenwereld te onttrekken.

Aan de gitzwarte hemel boven Maryam schitterden duizenden sterren, soms flakkerend als kleine kaarsvlammetjes in een tochtige kamer. De ijskoude wind sneed haar in het met een grauwe stoflaag bedekte gezicht en de honger geselde genadeloos haar maag. Ze kon zich niet eens meer herinneren wanneer ze voor het laatst gegeten had. Vier, vijf dagen geleden misschien? Het laatste brood dat ze bij zich hadden, had ze vanmorgen week gemaakt in het met water verdunde laatste restje melk. Dit had ze aan haar zoontje gegeven, in plaats van het zelf op te eten. Morgen zouden ze pas weer gelegenheid hebben om te rusten en hopelijk kon Youssouf dan ook wat eten voor hen regelen. Youssouf.. Wat is hij sterk, dacht Maryam. En aldoor bleef hij waakzaam en beschermde hij zijn gezin. Bij hem zijn we altijd veilig, als we maar samen blijven, komen we er wel, dacht Maryam.

De kleine Isa, amper een paar weken oud, sliep kalm en rustig; diep verzonken in de vredige slaap der onschuldigen, veilig in de armen van zijn moeder. Slechts een klein kuchje verraadde zijn aanwezigheid in de grote omslagdoek; een kuchje zonder geluid dat enkel voelbaar was voor zijn moeders hart. Isa had geluk gehad, ondanks dat de huidige situatie het tegendeel deed vermoeden. 

De eerste weken van Isa's prille leventje waren, op zijn zachtst gezegd, onrustig verlopen. Het noodlot sloeg toe, toen zijn ouders een oproep kregen om zich etnisch te laten registreren in de geboorteplaats van de vader, het hoofd van het gezin. De overheid had het een ‘volkstelling’ genoemd, maar het volk wist wel beter. Je kon er niet onderuit, want bij controle kon men opgepakt en zwaar gestraft worden als men geen ID kon laten zien, of erger.. Maryam durfde niet eens te denken aan wat er dan zou kunnen gebeuren.

Ze waren samen op pad gegaan, zoals zo velen. Isa was toen nog veilig genesteld geweest in de buik van zijn hoogzwangere moeder. Het was een lange voettocht geweest en Youssouf had zijn best gedaan om zijn vrouw zoveel mogelijk te ontlasten. Zo had hij onderweg een ezeltje kunnen huren. Het diertje was oersterk en had Maryam moedig en zonder morren de hele weg gedragen.

Het hele land was al tijden ontregeld door het rigoureuze beleid van de nieuwe regering, of liever gezegd: het nieuwe regime, want van een democratisch gekozen leiding was geen sprake. In de steden noch op de landwegen was het veilig: overal lagen rovers en rebellen op de loer. Maar wat moest, dat moest. Hoe eerder ze aan hun registratieplicht hadden voldaan, hoe sneller ze weer huiswaarts zouden kunnen keren. Er zat niet veel anders op dan flink door te stappen en te bidden voor een veilige terugkeer.

Eenmaal in de stad van bestemming aangekomen, bleken alle motels en herbergen bezet te zijn. De volkstelling had een enorm aantal reizigers teweeggebracht. Waar Youssouf en Maryam ook aanklopten, nergens was plaats. Tenzij ze een absurd hoog bedrag neer zouden tellen; dan bleek er nog toevallig wel een plekje vrij. Maar Youssouf was maar een eenvoudige timmerman en kon amper rondkomen van zijn schamele loon. Voor de hoogzwangere Maryam werd door de herbergiers ook geen uitzondering gemaakt en bij sommige pensions werden ze zelfs zonder pardon weggejaagd.

Uiteindelijk vond Youssouf een plekje in een eenzame hooischuur aan de rand van de stad, waar zijn vrouw diep in de nacht het leven schonk aan de kleine Isa. De enige kraamvisite die de kersverse ouders kregen, waren een paar nieuwsgierige schapen en runderen. Van welriekende, zoete Zwitsal-babyluchtjes was in die wel heel erg 'basic' kinderkamer dus weinig te merken, dankzij de bijzondere kraamvisite. Het kon Maryam en Youssouf weinig schelen: ze waren dolgelukkig met de geboorte van de kleine Isa, hun langverwachte zoon.

Toen het jonge gezin een paar dagen later, na de registratie, eindelijk aan de terugreis kon beginnen, braken er uitzonderlijk gewelddadige rellen uit in de streek waar ze woonden. Groepen extremisten voerden etnische zuiveringen uit en pleegden overal aanslagen waarbij vele onschuldigen om het leven kwamen. Er zat dus niets anders op voor Youssouf en zijn gezin dan te vluchten naar een andere streek of zelfs een ander land waar wel veiligheid was. Zo brak een angstige en vooral onzekere tijd aan, getekend door doodsangst, honger, dorst en blaren op de voeten. 

“Daar zijn ze weer, kijk uit!”

Youssouf wees zo onopvallend mogelijk op drie mannen in de verte, aan de overkant van de modderige landweg en ging vervolgens breeduit voor Maryam lopen.

“Mensensmokkelaars.. maak je zo klein mogelijk!”

Gelukkig konden ze allebei wegduiken achter een groepje mensen dat voor hen liep, waardoor ze niet meer opvielen. Zo ging het de hele nacht door. Zo ging het al dagen. Pas toen het lichtblauwe schijnsel van het ochtendgloren de eerste sterren aan de hemel verjoeg, gaf Youssouf het teken dat het veilig was om te rusten en namen ze plaats langs de kant van de weg.

Maryam keek om zich heen en overal waar ze keek, zag ze vluchtelingen, net als zij en Youssouf. Aan de stroom mensen voor en achter haar leek maar geen einde te komen. Mannen, vrouwen en kinderen, jonge gezinnen zoals het hare, maar ook bejaarden en mensen met krukken.

De omliggende landen hadden grensbewaking ingesteld om te voorkomen dat mensen daar veiligheid zouden zoeken. Vluchtelingen zijn immers nooit ergens welkom. Mensen die probeerden over de grens te komen, werden door soldaten en politieagenten in burger hardhandig tegengehouden. Hier en daar lagen gewonden langs de weg. Een oude vrouw hield huilend haar gewonde zoon in haar armen en smeekte om hulp. Kinderen schreeuwden in paniek en van de honger. De moed zakte Maryam in de schoenen.

Kleine Isa werd wakker en keek zijn moeder aan met grote ogen, verwonderd over de nieuwe dag en het prille zonlicht dat zijn moeders ogen deed schitteren als de grote saffieren uit de mijnen van Kasjmir. Zo klein als hij was; Isa wist in een oogwenk een glimlach om zijn moeders mond te toveren, ondanks alle ellende om hen heen. Zijn vader strekte even de benen en ging toen even rusten. Straks weer verder, op naar het volgende grensdorp. Het gerucht ging door de stroom mensen dat daar wél hulpvaardige burgers waren die voedsel en water uitdeelden. Nog even volhouden.

“Voor jou hou ik het vol, mijn kleine ventje, voor jullie, voor ons..” 

Het volgende dorp was een klein gehucht aan de grens, dat eigenlijk bestond uit één straat en een paar boerderijen. Toen Youssouf en zijn gezin daar aankwamen, was het een gedrang van jewelste bij de met hekken afgezette ingang van het dorp. Een groepje burgers deelde inderdaad voedsel uit en flesjes water. Een vrouw van middelbare leeftijd stond naast een grote jute zak waar ze speelgoed uit haalde om dit vervolgens uit te delen aan de kinderen. Maryam voelde zich blij en verdrietig tegelijk en ze kon haar tranen niet langer tegenhouden. De vrouw met het speelgoed zag het en wenkte naar Maryam: “Kom maar hierheen, kom maar.”

Langs de kant van de weg stonden enkele dorpelingen de drukte gade te slaan en luidruchtig met elkaar erover te praten. Maryam droogde haar tranen en gaf kleine Isa de fles, terwijl Youssouf in de rij ging staan om eten te halen. Eindelijk weer verse melk, dacht Maryam. Haar aandacht werd afgeleid door een van de luidruchtige dorpsbewoners, die overduidelijk stond te mopperen.

“Moet je nou toch kijken, dat krijgt alles maar gratis en voor niks.. En wij moeten ervoor opdraaien. Voor hetzelfde geld zijn het terroristen. Let maar op!”

De vrouw in kwestie wees op Maryam en Isa. Ze had blond haar en een rood gezicht.

“Ja, het is echt schandalig dit, niet normaal meer. Moeten wij voor al die schooiers opdraaien?” mopperde een nogal gezette, kale man met een dikke neus.

“Wedden dat ze straks nog eerder een huis krijgen dan ik? En ze vangen nog meer geld per maand ook”, mopperde de hoogblonde vrouw weer.

“En wij maar belasting betalen voor dat stelletje criminelen”, zei de man met de dikke neus.

De vrouw van het speelgoed en de melk keek boos naar het mopperende tweetal en riep: “Stel je niet zo aan Ingrid, je hebt pas een nieuwe caravan gekocht, dus zo slecht heb je het nou ook weer niet. En zeg Henk, sinds wanneer betaal jij eigenlijk belasting?”

Boze blikken waren het antwoord en het tweetal droop uiteindelijk mopperend en scheldend af. Kleine Isa had gelukkig niets gemerkt van het tumult en genoot zichtbaar van zijn flesje melk. De vrouw glimlachte vergoelijkend naar Maryam.

“Let maar niet op die twee, meid, ze hebben niks anders te doen. Vannacht blijven jullie gewoon hier. We regelen wel wat.. Het is tenslotte kerst!” 

Mijn kerstwens
Als je straks gezellig samen met je dierbaren aan het kerstdiner zit, denk dan ook eens aan de allereerste vluchtelingen van onze jaartelling. Het zijn ook de bekendste vluchtelingen tot op de dag van vandaag. Zij zijn de reden waarom men kerst viert. Denk voor de verandering eens aan Jozef, die met zijn vrouw Maria en het kindje Jezus vluchtte naar Egypte, zo’n 2015 jaar geleden. Op de vlucht naar Egypte: een barre tocht vol gevaren, dwars door de woestijn. Op de vlucht voor de terroristen van koning Herodes, die alle jongetjes van nul tot twee jaar oud liet vermoorden uit angst voor de voorspelling dat er een nieuwe koning geboren zou worden. Op dit moment vluchten duizenden vaders en moeders met gevaar voor eigen leven, om te proberen hun kinderen een veilige toekomst te geven. Ook tijdens onze feestdagen.

Of je nu wel of niet gelovig bent, maakt niets uit: de kersttraditie zoals wij die kennen in het Westen, vindt haar oorsprong in het Oosten, in een eeuwenoud verhaal dat draait om vluchtelingen, familie en barmhartigheid. Kerst gaat niet over de gezellige, dikke “ho ho ho” roepende Santa Claus in z’n bekende rode pak (ooit bedacht in 1931 door The Coca Cola company voor een reclamecampagne). Het gaat om liefde, dankbaarheid en vooral om veiligheid voor iedereen. Veiligheid voor terreurdreiging en voor het kwaad in deze wereld. Elk mens verdient een veilig plekje waar hij/zij zich thuis kan voelen en vooral: elk kind. Recht op een warm, menselijk welkom na de vlucht in plaats van spandoeken en demonstraties van mensen die zich niet in een ander mens kunnen verplaatsen en daarom geen flauw benul hebben van wat het is om te vluchten voor je leven en alles achter te moeten laten.

Ik wens iedereen een fijne en vooral veilige kerst toe en een beter 2016.

Liefde & licht xxx
Anneke


© Anneke van de Casteele
annekevdcasteele.blogspot.nl


donderdag 5 november 2015

TWENTY-FIVE THOUSAND FLOWERS

Not a single day goes by
Without me - admiring you
But I keep on wondering why
Grandma, grandpa and you too,

Had to suffer all this time
For your country and your name
All that’s left for me is rhyme
For The Hague it’s just a game

Never bowed down for Japan
Even though you were their slave
Stood up straight and were a man
Kicked, denied but always brave

What I learnt from you is pride
Never waste a crumb of bread
Never fear and never hide
“Please be strong when I am dead”

I’ll put flowers on your grave
Twenty-five thousand, and some more
Is this thanks for all you gave?
Deserved better, that’s for sure.

Let them wallow in their shame,
Think this is the final word
I will carry on your flame
And make sure you will be heard!


© Anneke van de Casteele
annekevdcasteele.blogspot.nl



woensdag 4 november 2015

VIJFENTWINTIGDUIZEND BLOEMEN - gedicht


Er gaat geen mooie dag voorbij 
Dat ik jullie niet bewonder 
Hoe opa, oma en ook jij 
Zwaar geleden hebben onder 

Het juk gedragen hebben van 
Een volk dat streed voor Nederland 
En na de oorlog met Japan 
In vorst en koude is beland. 

Vijfentwintigduizend bloemen 
Ik kan ze brengen naar je graf 
Namen zal ik blijven noemen 
Zo komt Den Haag er niet van af 

Wat zovelen werd aangedaan 
Zeventig jaar lang negeren
Altijd zijn jullie doorgegaan
En de waarheid zal regeren!


© Anneke van de Casteele
annekevdcasteele.blogspot.nl


donderdag 22 oktober 2015

KOM OP VOOR JE WERELD!

“Ik kom op voor mijn land, ik kom op voor Nederland, want dit land gaat naar de kl*ten.” Dat hoor je de laatste tijd te pas en te onpas roepen door mensen die zich ‘uitspreken’ tegen ‘de vluchteling’ of tegen hun gekleurde landgenoot. Mensen die zich zonder erbij na te denken achter wereldvreemde politici en wazige organisaties scharen.

En ik? Ik kom niet op voor mijn land. Nee, ik kom niet op voor Nederland. Ik kom niet op voor landsgrenzen die ooit ook maar zijn neergekalkt door een groepje holbewoners met een krijtje in de hand. “Zo dit is mijn land en jij mag niet op mijn land komen, begrepen?”

Ik kom op voor mijn wereld. Ik ben in de eerste plaats bewoner van de planeet aarde. Het gaat niet goed met de planeet aarde. Sinds ik hier op aarde ben gedropt, heb ik mijn wereld zien veranderen en ze wordt er niet veel mooier op (of dat mijn aanwezigheid is aan te rekenen, laat ik voor het gemak maar even in het midden..). De longen van de aarde zijn aangetast, de diversiteit aan levensvormen op aarde wordt bedreigd door allerlei ziektes, het water op deze planeet is vervuild geraakt en men staat elkaar naar het leven omdat men elkaar het zonlicht in de ogen niet gunt.

De veroorzaker van alle ellende is er maar één: de homo sapiens. Jawel, de holbewoner is terug. Mét zijn krijtje. En dat moet dan voor een ‘intelligente levensvorm’ doorgaan. Het is de grap van de eeuw. De mens is erin geslaagd om zichzelf en zijn natuurlijke habitat in pakweg een paar honderd jaar tijd onherstelbaar te beschadigen. Men vergeet daarbij dat wij niet zonder onze goeie ouwe moeder aarde kunnen, zolang we nog geen andere planeet hebben gevonden om te verpesten.

Wij ZIJN onze wereld. De mens bestaat voor 70% uit water en is afhankelijk van zuurstof. En liefde. En aan dat laatste is een chronisch gebrek bij de moderne holbewoner. Liefde heeft plaats moeten maken voor jaloezie en egoïsme, wat haat tot gevolg heeft. En racisme. Het zich superieur voelen ten opzichte van een ander mens.  

Ik kom op voor mijn wereld. Thé Lau schreef het al: iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen. Op dit moment is iedereen gewoon hartstikke ‘van de wereld’, als ik zo om me heen kijk. En van God los. Wat doet men zijn mede-zoogdier toch aan? Er is bij veel soortgenoten niet alleen een totaal gebrek aan empathisch vermogen, maar ook een moedwillig onvermogen om een en ander in een ander, ruimer perspectief te (willen) zien. Is het nu zó moeilijk om in die korte tijd dat we op deze mooie planeet mogen rondhuppelen, gewoon lief te zijn voor elkaar en elkaar te respecteren en te helpen? Wat een tijdverspilling.

© Anneke van de Casteele 


woensdag 7 oktober 2015

BENNY

Breda, voorjaar 1942, zomaar een zonnige vrijdagochtend. Na een lange periode van kou en vorst kwamen de eerste voorjaarsbloemen al voorzichtig uit hun knoppen gekropen, om nieuwsgierig om zich heen te zien of de zon er al was. En die was er. De glimmende daken van de huizen in het centrum van de ‘Parel van het zuiden’ glinsterden in de gouden zonnestralen. Zo ook de dakpannen op het huis van Benny, aan het Van Coothplein. Het huis met de mooie, fijn kanten glasgordijntjes, door Benny’s oma, die samen met opa ook in het huis woonde, met engelengeduld gemaakt. Zoals elke morgen om tien over acht kwamen zijn klasgenootjes Benny halen om samen naar school te gaan. De kinderen hadden de traditie bedacht om elke dag iemand anders de eer te geven om aan de statig galmende deurbel te trekken en dan moest Benny aan de andere kant van de deur raden wie er aangebeld had. Deze keer viel die felbegeerde eer te beurt aan Annie, een tenger meisje met een grote lichtblauwe strik in de weelderige goudblonde krullen, met roze appelwangen en ijsblauwe ogen.  
“Ikke! Ik ben aan de beurt!” Met een accuraat en haast wiskundig berekend sprongetje kon ze nét de bel bereiken en een luid, helder getingel gaf terstond aan dat Benny voort moest maken om naar school te gaan.
“Annie! Ja ja, het is Annie!”, schalde een opgewekte jongensstem aan de andere kant van de deur van het huis aan het Van Coothplein. Benny had zijn kleine handen als een toeter om zijn mond gelegd om zich voor het groepje buiten hoorbaar te laten zijn. Juichend van plezier omdat Benny het goed geraden had, sprong het groepje op en neer voor Benny’s deur. 

Annies filmhelden
Een slanke, jonge vrouw met ravenzwart haar en grote donkere ogen opende de zware voordeur. Ze droeg een donkergroene japon, bezaaid met kleine stippeltjes en ze had een wit keukenschortje voor. De kinderen zagen haar graag en Annies vriendinnen Ria en Bets bewonderden haar vooral om haar mooie, ranke figuur, terwijl Annie vooral haar lange zwarte krullen zo prachtig vond. Volgens haar had Benny’s moeder nog het meest weg van Hollywoodster Deanna Durbin, van wie ze kauwgomplaatjes spaarde en foto’s uit tijdschriften knipte die ze in een album plakte. Behalve Deanna Durbin was ook ijsprinses Sonja Henie favoriet bij Annie, en acteur Tyrone Power (The mark of Zorro, 1940) (want ze vond dat Benny best een verjongde uitgave van hem kon zijn met zijn donkere ogen en haar). 

Breda - Van Coothplein
Benny’s moeder had voor elk kind in Benny’s vriendengroepje altijd een vriendelijk woord en met oprechte interesse informeerde zij dan hoe het met hun moeders ging en of ze goed hun best deden op school. Elke ochtend gaf ze hen, net als Benny, ieder een koek mee voor onderweg, of een appeltje. Hoewel Benny’s vader zelf ternauwernood alle in het gezin aanwezige monden kon voeden, was er altijd wel iets dat met Benny's vrienden gedeeld kon worden. “Dank u wel mevrouw!”, ging het dan nagenoeg in koor en lachend en hinkelend vervolgden de jongelui gezamenlijk hun weg naar school, enkele straten verderop. Onderweg werden ze ingehaald door een groepje opgeschoten jongens, waarschijnlijk uit een hogere klas. De jongens liepen met een overdreven grote boog om Benny’s groepje heen, expliciet vieze gezichten trekkend en zodra ze hen gepasseerd waren, werd er geroepen en gejouwd. “Landverraaiers!” en tegen Benny: “Oplichters! Jullie maken Nederland straatarm!” of “Stelletje smousen*!” 

“Doorlopen en niks zeggen. Doorlopen.” 
Jan was de grootste van het vriendenclubje en nam altijd de belangrijkste beslissingen: welke sloot het beste was om overheen te springen, bij welke boer je het gemakkelijkst appels kon plukken en hoe je met een truc de meeste knikkers kon winnen. Benny boog vol schaamte zijn hoofd. 
“Niks van aantrekken Ben!” De meisjes probeerden hem op zijn gemak te stellen. 
“Tuig van de richel, dat is’t. Links laten liggen, ze zijn het niet waard.” 
Zwijgend kwam het groepje even later bij de school aan en speelde nog een snel potje tikkertje totdat de bel ging en iedereen netjes twee aan twee in de rijen voor de deuren ging staan.

Na schooltijd speelden de meisjes bij Bets thuis met hun poppen. Terwijl de minidames van celluloid zorgvuldig in hun zondagse poppenjurk werden gehesen, waren de gebeurtenissen van die ochtend, rond Benny, het onderwerp van gesprek. 
“Stelletje rotjongens... De vader van die ene lange snotjongen, die met die dikke neus, die is bij de NSB, wist je dat?” Bets trok een vies gezicht en kamde de haren van haar pop Toos nog eens goed. 
“Het kwam allemaal door die lelijke ster van Benny.” Ria legde haar pop een moment neer en zei: “Benny’s moeders jurken worden altijd helemaal verpest door dat lelijke gele ding. Geen gezicht.”
Annie dacht aan haar vader, die onlangs de schrik van zijn leven had gekregen toen hij in de stad een Joodse collega had gegroet. Meneer Cohen had zijn hoed afgenomen en groetend geknikt naar Annies vader, die joviaal en zonder er bij na te denken, zijn hand naar hem had opgestoken. Op dat moment haalde een passerende Duitser met een razendsnelle beweging zijn geweer van zijn schouder, laadde het magazijn en richtte in een oogwenk de loop op Annies vader. “Aufpassen, du Schweinhund!” Annies vader was lijkbleek thuisgekomen en kon geen woord uitbrengen. Hij moest eerst even gaan zitten en vroeg om een glas water om bij te komen. Daarna kwamen de tranen. Annie had haar vader nog nooit zien huilen. “Benny kan het niet helpen. En zijn moeder is mooi en lief, veel mooier nog dan Deanna Durbin”, vulde Annie aan. 

In Breda wemelde het van de Duitse soldaten vanwege de van oudsher aanwezige kazernes en de strategische ligging ten opzichte van België. Onderweg naar school en naar huis kwamen de kinderen dan ook regelmatig marcherende Duitsers tegen, luid Duitse schlagers en strijdliederen brullend, strak in de maat en onder ritmische begeleiding van een veelvoud van dreigend ge-klik-klak van het metalen zoolbeslag der legerlaarzen. Aan het einde van de straat waarin de school was gelegen, lag een grote kazerne. Vaak liepen patrouillerende Duitsers met - in Annies ogen bloeddorstige - herdershonden rond de kazerne en dan moest je echt oppassen dat je niet een keer te grazen werd genomen. Sommige soldaten schenen er plezier in te scheppen om de riem van zo’n waakhond dan even iets te laten vieren als je voorbijliep. Annie droomde weleens dat ze door de straten van Breda achterna gezeten werd door een groep Duitse soldaten met blaffende herders. Na het voorval met haar vader was dezelfde droom vaker langs geweest om haar te kwellen. 

De tijd verstreek en Benny had, ondanks de realiteit van een bezet Breda, het grootste plezier met zijn vrienden. Op school wilde eigenlijk niemand meer met hem spelen, of liever: ze durfden het niet. De angst voor represailles door de Duitsers was groot, evenals de angst om verraden te worden door de NSB. Zo kon je vader, je oom of je broer zomaar opgepakt worden en op transport gesteld worden naar Duitsland, als dwangarbeider. Maar Benny’s vrienden trotseerden de angst en bleven hem trouw. Ze werden wel steeds voorzichtiger in hun gedrag op straat, maar lieten hem niet in de steek. En Benny hen ook niet. Benny’s moeder had de kinderen tevergeefs gevraagd om toch alsjeblieft wijs te zijn en zelfs om maar helemaal niet meer te komen; uit veiligheid voor henzelf en hun families. “Helemaal niet”, had Jan vastbesloten gezegd. “Benny hoort bij ons. Wij zijn niet bang. Bovendien moeten we toch hierlangs op weg naar school.” 

Op een even zonnige maandagochtend slenterde het groepje vrienden richting Benny’s huis, Jan voorop. Het was stil op straat en er zong zelfs geen enkele vogel. Bij Benny’s straat aangekomen, viel het hen meteen op dat er iets niet klopte. De ramen van diverse huizen waren met houten planken slordig dichtgespijkerd en overal lag glas en rommel op straat. Op het midden van de rijweg lagen de zwartgeblakerde resten van een lukraak aangestoken brandje. Ze keken elkaar aan en zetten het meteen op een lopen naar Benny’s huis. Ook daar waren de ramen dichtgespijkerd. Er was niets meer te zien van de mooie kanten glasgordijnen van Benny’s oma. Jan trok een paar maal snel achter elkaar aan de bel, maar deze keer deed niemand open. Geen vrolijke jongensstem in de hal, geen vriendelijke lach van Deanna Durbin. Wat was er gebeurd? Bij de buren vragen dan maar. “Nee, niet bij de buren, die lui zijn niet te vertrouwen. Ik vraag wel verderop, bij Bakker.” Jan rende een vijftal huizen verder en belde aan.  Daar werd wél opengedaan. De meisjes bleven verstijfd van schrik wachten bij Benny’s dichtgespijkerde huis.

Even later kwam Jan terug. Hij herhaalde met bibberende, maar vastberaden stem wat mevrouw Bakker hem had verteld. “Gisteren is er een razzia geweest hier in de straat en in de straat hierachter. Ze hebben alles kapot geslagen, de rotzakken.  NSB-tuig. De Joden hier zijn opgehaald. Cohen, Gabriëls, Stein.. Die van Abrahams ook. Er zijn er ook een paar gevlucht, maar van Benny en z’n familie weten ze niks.” Verslagen liepen de kinderen naar school, ditmaal zonder Benny. Er zat niets anders op. Er werd geen woord gesproken. Annie en Ria huilden zachtjes, Bets liep met gebalde vuisten door, vechtend tegen de tranen en Jan veegde snikkend zijn neus af met zijn mouw. De zon hield op met schijnen.

fragment uit Annies Poeziealbum 1940-1945
versje ondertekend met 'De bevrijders van de stad Breda'
(ondersteboven) 1945
Breda werd bevrijd door de Polen, onder leiding van generaal Maczek, op 29 oktober 1944. Door de jaren heen bleven de nachtmerries over achtervolgingen door Duitsers met honden stelselmatig terugkeren bij Annie. Zij heeft nooit geweten wat er met Benny, zijn vader, moeder, opa en oma was gebeurd, evenmin als de andere kinderen. Het heeft altijd aan Annie geknaagd dat zij haar vriendje nooit meer heeft teruggezien. Er werd voor het ergste gevreesd. 

Elk jaar en met name op 29 oktober kwam Benny ter sprake en brandde zij een kaarsje voor hem. Telkens als er een oude film op TV was met Tyrone Power dacht zij aan Benny. Ook de herinneringen aan de Duitsers, de angst voor de met een dreigend gefluit overvliegende V1’s en V2’s, de donkere schuilkelders, razzia’s, de donderende bombardementen en de scherpe granaatscherven in de wanden bij Annie thuis hadden een terugkerend karakter. Ze bezat geen foto van Benny, noch enig ander souvenir aan zijn bestaan. Benny leefde echter voort in haar gedachten en verhalen. Pas jaren na Annies overlijden, vond ik een antwoord op één van de vele vragen. Benny’s opa en oma zijn gestorven in de gaskamers van Auschwitz, Polen. Van Benny en zijn ouders ontbreekt echter tot op heden elk spoor. 
Annie was mijn moeder.

© Anneke van de Casteele

 
fragment uit Annies Poeziealbum 1940-1945
briefje met vertaling Poolse boodschap van soldaat Tadek, 1945

*smousen - scheldwoord voor Joden

zondag 3 mei 2015

Online!

Eindelijk is het zover: mijn blog is online! Ik ben er heel blij mee! Hartelijk dank aan mijn man voor de hulp!

Schrijven.. ik schrijf al zolang ik mij kan herinneren. Dagboeken, gedichten, verhalen, essays, brieven, krabbels en andere schrijfsels. Voorheen schreef ik uitsluitend voor mensen in mijn omgeving met wie ik erg 'close' was, en voor mezelf. Ik wilde vroeger al schrijfster worden. Maar ook ballerina, filmster, kunstenares en zakenvrouw. Uiteindelijk werd het lesgeven; misschien iets minder glamoureus, maar minstens zo leuk.

Het levenspad kent vele wendingen, zo ook het mijne. Mijn levenspad bracht mij eindelijk terug bij de basis en bij mijn eerste liefde: schrijven. Ik schrijf over van alles en nog wat, maar mijn Indische achtergrond en het Indisch cultureel erfgoed heeft een speciaal plekje in mijn hart. De tijd is aangebroken om mijn schrijfsels eindelijk te publiceren. Op deze site vind je een korte impressie, een greep uit mijn werk. Veel leesplezier!

Anneke
xxx