donderdag 22 oktober 2015

KOM OP VOOR JE WERELD!

“Ik kom op voor mijn land, ik kom op voor Nederland, want dit land gaat naar de kl*ten.” Dat hoor je de laatste tijd te pas en te onpas roepen door mensen die zich ‘uitspreken’ tegen ‘de vluchteling’ of tegen hun gekleurde landgenoot. Mensen die zich zonder erbij na te denken achter wereldvreemde politici en wazige organisaties scharen.

En ik? Ik kom niet op voor mijn land. Nee, ik kom niet op voor Nederland. Ik kom niet op voor landsgrenzen die ooit ook maar zijn neergekalkt door een groepje holbewoners met een krijtje in de hand. “Zo dit is mijn land en jij mag niet op mijn land komen, begrepen?”

Ik kom op voor mijn wereld. Ik ben in de eerste plaats bewoner van de planeet aarde. Het gaat niet goed met de planeet aarde. Sinds ik hier op aarde ben gedropt, heb ik mijn wereld zien veranderen en ze wordt er niet veel mooier op (of dat mijn aanwezigheid is aan te rekenen, laat ik voor het gemak maar even in het midden..). De longen van de aarde zijn aangetast, de diversiteit aan levensvormen op aarde wordt bedreigd door allerlei ziektes, het water op deze planeet is vervuild geraakt en men staat elkaar naar het leven omdat men elkaar het zonlicht in de ogen niet gunt.

De veroorzaker van alle ellende is er maar één: de homo sapiens. Jawel, de holbewoner is terug. Mét zijn krijtje. En dat moet dan voor een ‘intelligente levensvorm’ doorgaan. Het is de grap van de eeuw. De mens is erin geslaagd om zichzelf en zijn natuurlijke habitat in pakweg een paar honderd jaar tijd onherstelbaar te beschadigen. Men vergeet daarbij dat wij niet zonder onze goeie ouwe moeder aarde kunnen, zolang we nog geen andere planeet hebben gevonden om te verpesten.

Wij ZIJN onze wereld. De mens bestaat voor 70% uit water en is afhankelijk van zuurstof. En liefde. En aan dat laatste is een chronisch gebrek bij de moderne holbewoner. Liefde heeft plaats moeten maken voor jaloezie en egoïsme, wat haat tot gevolg heeft. En racisme. Het zich superieur voelen ten opzichte van een ander mens.  

Ik kom op voor mijn wereld. Thé Lau schreef het al: iedereen is van de wereld en de wereld is van iedereen. Op dit moment is iedereen gewoon hartstikke ‘van de wereld’, als ik zo om me heen kijk. En van God los. Wat doet men zijn mede-zoogdier toch aan? Er is bij veel soortgenoten niet alleen een totaal gebrek aan empathisch vermogen, maar ook een moedwillig onvermogen om een en ander in een ander, ruimer perspectief te (willen) zien. Is het nu zó moeilijk om in die korte tijd dat we op deze mooie planeet mogen rondhuppelen, gewoon lief te zijn voor elkaar en elkaar te respecteren en te helpen? Wat een tijdverspilling.

© Anneke van de Casteele 


woensdag 7 oktober 2015

BENNY

Breda, voorjaar 1942, zomaar een zonnige vrijdagochtend. Na een lange periode van kou en vorst kwamen de eerste voorjaarsbloemen al voorzichtig uit hun knoppen gekropen, om nieuwsgierig om zich heen te zien of de zon er al was. En die was er. De glimmende daken van de huizen in het centrum van de ‘Parel van het zuiden’ glinsterden in de gouden zonnestralen. Zo ook de dakpannen op het huis van Benny, aan het Van Coothplein. Het huis met de mooie, fijn kanten glasgordijntjes, door Benny’s oma, die samen met opa ook in het huis woonde, met engelengeduld gemaakt. Zoals elke morgen om tien over acht kwamen zijn klasgenootjes Benny halen om samen naar school te gaan. De kinderen hadden de traditie bedacht om elke dag iemand anders de eer te geven om aan de statig galmende deurbel te trekken en dan moest Benny aan de andere kant van de deur raden wie er aangebeld had. Deze keer viel die felbegeerde eer te beurt aan Annie, een tenger meisje met een grote lichtblauwe strik in de weelderige goudblonde krullen, met roze appelwangen en ijsblauwe ogen.  
“Ikke! Ik ben aan de beurt!” Met een accuraat en haast wiskundig berekend sprongetje kon ze nét de bel bereiken en een luid, helder getingel gaf terstond aan dat Benny voort moest maken om naar school te gaan.
“Annie! Ja ja, het is Annie!”, schalde een opgewekte jongensstem aan de andere kant van de deur van het huis aan het Van Coothplein. Benny had zijn kleine handen als een toeter om zijn mond gelegd om zich voor het groepje buiten hoorbaar te laten zijn. Juichend van plezier omdat Benny het goed geraden had, sprong het groepje op en neer voor Benny’s deur. 

Annies filmhelden
Een slanke, jonge vrouw met ravenzwart haar en grote donkere ogen opende de zware voordeur. Ze droeg een donkergroene japon, bezaaid met kleine stippeltjes en ze had een wit keukenschortje voor. De kinderen zagen haar graag en Annies vriendinnen Ria en Bets bewonderden haar vooral om haar mooie, ranke figuur, terwijl Annie vooral haar lange zwarte krullen zo prachtig vond. Volgens haar had Benny’s moeder nog het meest weg van Hollywoodster Deanna Durbin, van wie ze kauwgomplaatjes spaarde en foto’s uit tijdschriften knipte die ze in een album plakte. Behalve Deanna Durbin was ook ijsprinses Sonja Henie favoriet bij Annie, en acteur Tyrone Power (The mark of Zorro, 1940) (want ze vond dat Benny best een verjongde uitgave van hem kon zijn met zijn donkere ogen en haar). 

Breda - Van Coothplein
Benny’s moeder had voor elk kind in Benny’s vriendengroepje altijd een vriendelijk woord en met oprechte interesse informeerde zij dan hoe het met hun moeders ging en of ze goed hun best deden op school. Elke ochtend gaf ze hen, net als Benny, ieder een koek mee voor onderweg, of een appeltje. Hoewel Benny’s vader zelf ternauwernood alle in het gezin aanwezige monden kon voeden, was er altijd wel iets dat met Benny's vrienden gedeeld kon worden. “Dank u wel mevrouw!”, ging het dan nagenoeg in koor en lachend en hinkelend vervolgden de jongelui gezamenlijk hun weg naar school, enkele straten verderop. Onderweg werden ze ingehaald door een groepje opgeschoten jongens, waarschijnlijk uit een hogere klas. De jongens liepen met een overdreven grote boog om Benny’s groepje heen, expliciet vieze gezichten trekkend en zodra ze hen gepasseerd waren, werd er geroepen en gejouwd. “Landverraaiers!” en tegen Benny: “Oplichters! Jullie maken Nederland straatarm!” of “Stelletje smousen*!” 

“Doorlopen en niks zeggen. Doorlopen.” 
Jan was de grootste van het vriendenclubje en nam altijd de belangrijkste beslissingen: welke sloot het beste was om overheen te springen, bij welke boer je het gemakkelijkst appels kon plukken en hoe je met een truc de meeste knikkers kon winnen. Benny boog vol schaamte zijn hoofd. 
“Niks van aantrekken Ben!” De meisjes probeerden hem op zijn gemak te stellen. 
“Tuig van de richel, dat is’t. Links laten liggen, ze zijn het niet waard.” 
Zwijgend kwam het groepje even later bij de school aan en speelde nog een snel potje tikkertje totdat de bel ging en iedereen netjes twee aan twee in de rijen voor de deuren ging staan.

Na schooltijd speelden de meisjes bij Bets thuis met hun poppen. Terwijl de minidames van celluloid zorgvuldig in hun zondagse poppenjurk werden gehesen, waren de gebeurtenissen van die ochtend, rond Benny, het onderwerp van gesprek. 
“Stelletje rotjongens... De vader van die ene lange snotjongen, die met die dikke neus, die is bij de NSB, wist je dat?” Bets trok een vies gezicht en kamde de haren van haar pop Toos nog eens goed. 
“Het kwam allemaal door die lelijke ster van Benny.” Ria legde haar pop een moment neer en zei: “Benny’s moeders jurken worden altijd helemaal verpest door dat lelijke gele ding. Geen gezicht.”
Annie dacht aan haar vader, die onlangs de schrik van zijn leven had gekregen toen hij in de stad een Joodse collega had gegroet. Meneer Cohen had zijn hoed afgenomen en groetend geknikt naar Annies vader, die joviaal en zonder er bij na te denken, zijn hand naar hem had opgestoken. Op dat moment haalde een passerende Duitser met een razendsnelle beweging zijn geweer van zijn schouder, laadde het magazijn en richtte in een oogwenk de loop op Annies vader. “Aufpassen, du Schweinhund!” Annies vader was lijkbleek thuisgekomen en kon geen woord uitbrengen. Hij moest eerst even gaan zitten en vroeg om een glas water om bij te komen. Daarna kwamen de tranen. Annie had haar vader nog nooit zien huilen. “Benny kan het niet helpen. En zijn moeder is mooi en lief, veel mooier nog dan Deanna Durbin”, vulde Annie aan. 

In Breda wemelde het van de Duitse soldaten vanwege de van oudsher aanwezige kazernes en de strategische ligging ten opzichte van België. Onderweg naar school en naar huis kwamen de kinderen dan ook regelmatig marcherende Duitsers tegen, luid Duitse schlagers en strijdliederen brullend, strak in de maat en onder ritmische begeleiding van een veelvoud van dreigend ge-klik-klak van het metalen zoolbeslag der legerlaarzen. Aan het einde van de straat waarin de school was gelegen, lag een grote kazerne. Vaak liepen patrouillerende Duitsers met - in Annies ogen bloeddorstige - herdershonden rond de kazerne en dan moest je echt oppassen dat je niet een keer te grazen werd genomen. Sommige soldaten schenen er plezier in te scheppen om de riem van zo’n waakhond dan even iets te laten vieren als je voorbijliep. Annie droomde weleens dat ze door de straten van Breda achterna gezeten werd door een groep Duitse soldaten met blaffende herders. Na het voorval met haar vader was dezelfde droom vaker langs geweest om haar te kwellen. 

De tijd verstreek en Benny had, ondanks de realiteit van een bezet Breda, het grootste plezier met zijn vrienden. Op school wilde eigenlijk niemand meer met hem spelen, of liever: ze durfden het niet. De angst voor represailles door de Duitsers was groot, evenals de angst om verraden te worden door de NSB. Zo kon je vader, je oom of je broer zomaar opgepakt worden en op transport gesteld worden naar Duitsland, als dwangarbeider. Maar Benny’s vrienden trotseerden de angst en bleven hem trouw. Ze werden wel steeds voorzichtiger in hun gedrag op straat, maar lieten hem niet in de steek. En Benny hen ook niet. Benny’s moeder had de kinderen tevergeefs gevraagd om toch alsjeblieft wijs te zijn en zelfs om maar helemaal niet meer te komen; uit veiligheid voor henzelf en hun families. “Helemaal niet”, had Jan vastbesloten gezegd. “Benny hoort bij ons. Wij zijn niet bang. Bovendien moeten we toch hierlangs op weg naar school.” 

Op een even zonnige maandagochtend slenterde het groepje vrienden richting Benny’s huis, Jan voorop. Het was stil op straat en er zong zelfs geen enkele vogel. Bij Benny’s straat aangekomen, viel het hen meteen op dat er iets niet klopte. De ramen van diverse huizen waren met houten planken slordig dichtgespijkerd en overal lag glas en rommel op straat. Op het midden van de rijweg lagen de zwartgeblakerde resten van een lukraak aangestoken brandje. Ze keken elkaar aan en zetten het meteen op een lopen naar Benny’s huis. Ook daar waren de ramen dichtgespijkerd. Er was niets meer te zien van de mooie kanten glasgordijnen van Benny’s oma. Jan trok een paar maal snel achter elkaar aan de bel, maar deze keer deed niemand open. Geen vrolijke jongensstem in de hal, geen vriendelijke lach van Deanna Durbin. Wat was er gebeurd? Bij de buren vragen dan maar. “Nee, niet bij de buren, die lui zijn niet te vertrouwen. Ik vraag wel verderop, bij Bakker.” Jan rende een vijftal huizen verder en belde aan.  Daar werd wél opengedaan. De meisjes bleven verstijfd van schrik wachten bij Benny’s dichtgespijkerde huis.

Even later kwam Jan terug. Hij herhaalde met bibberende, maar vastberaden stem wat mevrouw Bakker hem had verteld. “Gisteren is er een razzia geweest hier in de straat en in de straat hierachter. Ze hebben alles kapot geslagen, de rotzakken.  NSB-tuig. De Joden hier zijn opgehaald. Cohen, Gabriëls, Stein.. Die van Abrahams ook. Er zijn er ook een paar gevlucht, maar van Benny en z’n familie weten ze niks.” Verslagen liepen de kinderen naar school, ditmaal zonder Benny. Er zat niets anders op. Er werd geen woord gesproken. Annie en Ria huilden zachtjes, Bets liep met gebalde vuisten door, vechtend tegen de tranen en Jan veegde snikkend zijn neus af met zijn mouw. De zon hield op met schijnen.

fragment uit Annies Poeziealbum 1940-1945
versje ondertekend met 'De bevrijders van de stad Breda'
(ondersteboven) 1945
Breda werd bevrijd door de Polen, onder leiding van generaal Maczek, op 29 oktober 1944. Door de jaren heen bleven de nachtmerries over achtervolgingen door Duitsers met honden stelselmatig terugkeren bij Annie. Zij heeft nooit geweten wat er met Benny, zijn vader, moeder, opa en oma was gebeurd, evenmin als de andere kinderen. Het heeft altijd aan Annie geknaagd dat zij haar vriendje nooit meer heeft teruggezien. Er werd voor het ergste gevreesd. 

Elk jaar en met name op 29 oktober kwam Benny ter sprake en brandde zij een kaarsje voor hem. Telkens als er een oude film op TV was met Tyrone Power dacht zij aan Benny. Ook de herinneringen aan de Duitsers, de angst voor de met een dreigend gefluit overvliegende V1’s en V2’s, de donkere schuilkelders, razzia’s, de donderende bombardementen en de scherpe granaatscherven in de wanden bij Annie thuis hadden een terugkerend karakter. Ze bezat geen foto van Benny, noch enig ander souvenir aan zijn bestaan. Benny leefde echter voort in haar gedachten en verhalen. Pas jaren na Annies overlijden, vond ik een antwoord op één van de vele vragen. Benny’s opa en oma zijn gestorven in de gaskamers van Auschwitz, Polen. Van Benny en zijn ouders ontbreekt echter tot op heden elk spoor. 
Annie was mijn moeder.

© Anneke van de Casteele

 
fragment uit Annies Poeziealbum 1940-1945
briefje met vertaling Poolse boodschap van soldaat Tadek, 1945

*smousen - scheldwoord voor Joden