dinsdag 31 mei 2016

PASAR MALAM TEMPO DOELOE - kort verhaal

Pasar malam, tempo doeloe
Herinneringen aan de prehistorie

Als kind liep ik aan het handje mee met papa en mama, struinend en snoepend van een pisang goreng, langs de vele Indische kraampjes op de pasar malam. Deze snotneus keek haar bruine oogjes uit en verwonderde zich over oude en nieuwe dingen, zoals ik vandaag de dag nog steeds doe, althans wat betreft dat verwonderen.  

Van mijn vader moest ik als ‘écht Indisch kind’ alerlei nieuwe smaakjes en lekkernijen proeven en zo trok hij mij ooit gedecideerd aan de arm mee naar een kraam, waar een vreselijke stinklucht vanaf kwam en waar allerlei tropisch fruit lag uitgestald, in vormen en kleuren die ik bij de groenteboer op de hoek nooit gezien had. “Zo heerlijk zoet, je móet dit proeven!” Demonstratief nam hij een stukje fruit van een schoteltje dat op een berg enorme prikkeldingen lag te balanceren en met een luid “mmmm!” verdween het stukje in zijn mond. Als papa het durfde, dan kon ik dat ook best. Maar toen ik oog in oog stond met de stinkende prikkeldingen, heb ik de ziel onder de arm en de benen genomen, mijn vader vol leedvermaak grinnikend achterlatend. Ik moest het nog lang horen. Maar het was het waard geweest, want als troost voor deze traumatische ervaring  mocht ik mee naar de spekkoekkraam en daar wordt ieder Indisch kind vrolijk van.

Mijn ouders sleepten mij verplicht mee naar wajangvoorstellingen, exposities en het muziekpodium, snuffelden (destijds veel te lang naar mijn zin) tussen de Indische boeken en mijn moeder controleerde regelmatig het restant van het zorgvuldig bijeen gespaarde pasarbudget. Ik leerde er hoe afdingen in zijn werk ging bij Indo’s onderling en wat het verschil was tussen wajang golek en wajang koelit. 

De muzikale omlijsting van de pasar is iets waar ik altijd naar uitkeek. De bekende artiesten die zorgden voor zinderende shows natuurlijk in de eerste plaats, maar ik vond de felgekleurde lampen het mooist (en het feit dat de muziek veel harder stond dan thuis ooit toegestaan was!). Ik heb er van genoten. Een keer op de Pasar Gambir in Dordrecht zou de groep Massada optreden. Ze hadden toen een hit met het nummer ‘Sajang É’, wat mij nog steeds tot tranen kan roeren. Niet alleen vanwege de melancholie van het lied, maar ook omdat ik op tijd naar bed moest en Massada trad pas ’s avonds op. Mijn moeder was onverbiddelijk. Dikke tranen heb ik gehuild bij de poster van zanger Johnny Manuhutu, op wie ik destijds grenzeloos en hopeloos verliefd was (en stiekem nog steeds een beetje, zoals zo veel Indische en niet-Indische meisjes). Met betraande oogjes stond ik toen langdurig te kijken naar een leeg podium zonder Massada, waar als decor een enorm doek met een prachtig geschilderd Indisch landschap vol wuivende palmen en bergen mijn nieuwsgierigheid wist te wekken (tussen het snikken door). 

Naast traumatische ervaringen (zoals de lucht van de doerian die na ruim 40 jaar nog steeds rondspookt in mijn reukorgaan en het missen van het optreden van Massada) was er gelukkig wel krontjong. Krontjong asli, dat is waar ik mee opgegroeid ben. Zowel mijn vader en opa als mijn ooms beschikten over een grote platencollectie met prachtige krontjong, waaronder de platen van ‘Lief Java’ van Guus Becker en Leo Spel. Jaren later had ik de eer om krontjongzanger Guus Becker te ontmoeten en met hem over deze unieke muziek te mogen spreken. Hij vertelde mij veel over de ontstaansgeschiedenis van deze muziek. (zie ook mijn blogartikel voor 'De Kritische Katjang')

Door de jaren heen veranderde er veel in de samenstelling van ons gezin, onze familie en vriendenkring. De Indische dinosauriërs verdwenen, maar zijn nooit helemaal weggevaagd en de herinneringen zijn gebleven, helder als de dag van gisteren.  Met vrienden deden wij weleens een ‘vergelijkend warenonderzoek’ en we bezochten verschillende pasars in het land; grote, kleine, saaie en gezellige. Zo kwamen we een keer ergens in Brabant op een open lucht pasar terecht; klein, maar met een sfeer die je nog maar zelden tegenkomt. Nu is sfeer een heel persoonlijk iets, maar het aantal lachende mensen om je heen is meestal wel een aardige sfeermeter. 

Er waren natuurlijk allerlei kraampjes, snuisterijen en lekkere hapjes te vinden en er was muziek. Voor het podium dansten de mensen op muziek van Indo-celebrity Dries Holten (bekend als de helft van o.a. de duo’s Sandra & Andres en Rosy & Andres). Andres, die zijn Indische afkomst nooit onder stoelen of banken heeft gestoken en altijd zijn Indisch-zijn heeft gevierd in zijn muziek, kreeg ook deze keer weer jong en oud aan het swingen met zijn Indische liedjes. 

De spekkoekkraam op een pasar is een instituut op zich en oogst dan ook altijd veel bewondering, op welke pasar je ook bent. In Den Haag wilde mijn oom er, toen al dik in de zeventig, altijd het eerst naartoe. Op de lange tafels stonden tientallen kleine rieten mandjes uitgestald, gevuld met kleine stukjes spekkoek in de vele diverse smaken; banaan, chocolade, rum, cocos, pandan en meer van die fijne smaakjes die je alleen al bij het lezen van deze zin doen watertanden.. Mijn oom begon altijd helemaal links bij schaaltje nummer 1 en ging dan zo het hele rijtje af, om dan vervolgens weer terug te lopen naar het eerste schaaltje en het ritueel te herhalen. De verkopers kenden hem gelukkig al (want mijn oom had natuurlijk een passe-partout). “Welke wil je kopen, oom?” probeerden wij dan tevergeefs. “Nee, ik hoef niet, ik hou niet van spekkoek” was dan steevast het antwoord.

Mijn oom genoot van de krontjong, vooral van de krontjong asli en altijd weer kwam dan zijn zakdoek tevoorschijn om zijn neus in te snuiten en zodoende zo onopvallend mogelijk een traantje weg te pinken, in de ijdele hoop dat wij het niet gezien hadden. 

Slenterend van de ene tent naar de andere mopperde hij traditiegetrouw en zonder gêne over de ‘kauwgomballententen’ (zoals hij de niet-Indische kraampjes noemde). Pas veel later ben ik dat gaan begrijpen. Mijn oom had Jappenkamp, Birmaspoorweg, Hiroshima en Bersiap overleefd en hij had zijn geliefde Indië moeten verlaten; van mij mocht hij mopperen. 

Op een keer hoorden wij achter ons heel hard mijn ooms naam roepen. Verschrikt keek mijn oom om (en wij ook). “Ja, jij daar! Hoe is het? Ken je mij niet meer?” Mijn oom keek een andere bejaarde Indo onderzoekend in de ogen en vroeg argwanend: “En wie wil dat weten?” Daarna noemde de man een adres in Tegal, en mijn oom en hij bleken buurjongens te zijn geweest! Zelfs na zowat veertig jaar wist de ‘oude’ buurjongen (letterlijk en figuurlijk, want hij woonde immers ook in Den Haag, net als mijn oom) nog wie ‘die schavuit van nextdoor’ was. Een prachtige ontmoeting die mij altijd is bijgebleven en waar ik mij nog steeds heerlijk over kan verwonderen. 

Ontmoetingen, daar ging en gaat het om op een pasar. Ook na het wegvallen van de dinosauriërs ging ik erheen. Inderdaad, ‘ging’, want de laatste jaren moet ik er een heel eind voor reizen en zo zonder dinosauriërs naast mij word ik er al gauw wat treurig van. Bovendien houd ik niet zo van (kouwe) drukte. Hoewel het uitwaaien in Scheveningen na afloop ook wel weer iets had. Of het thuis goreng-en van je meegebrachte hapjes en het oprapen van de melatibloempjes die altijd in groten getale onderin de tas lagen in plaats van dat ze aan het meegebrachte plantje zaten. Maar de herinneringen houden me ook nu nog warm en door ze op te schrijven, houd ik hen levend. Niet alleen de eetkraampjes, de spekkoek, de muziek en de snuisterijen maakten de sfeer op de pasars, maar juist die ‘dino’s’ (anagram voor ‘indo's’.. zie je dat?) deden dat voor mij. Nu ben ik zelf zo langzamerhand een ‘indosauriër’ geworden, een uitstervend ras. Maar deze is nog alive and kicking, net als mijn herinneringen!

© Anneke van de Casteele


maandag 16 mei 2016

OMGEKEERD - gedicht

Je handen in je moederschoot,
Je blik respectvol en bedeesd.
Jij gaf hem elke dag zijn brood
En was voor toean vaak bevreesd.

Boog voor hem neder op de grond,
Zo ter aarde neergezeten..
Geen weerwoord kwam ooit uit jouw mond,
Nooit heb jij hem iets verweten.

In rang zelfs lager dan een kind
Dat geen besef had van het leed,
Van ras of kleur of donk’re tint,
Maar dat alleen zijn baboe weet.

Onrecht met paplepels gevoerd,
Voor inlanders geen achternaam.
Zolang de Belanda maar goed boert,
’t Is daarom dat ik mij zo schaam.

Die kleine, frêle bruine vrouw,
Daar zo gezeten op de grond,
Verdient een kruis voor moed en trouw
En als een pleister op een wond;

Een mooi voetstuk om op te staan
En de Hollander mag zitten
Waar jij ooit zat en bent gegaan
Geen macht meer voor de witten.

En ik? Ik zit ertussenin..
Waar hoor ik bij? Wie ben ik dan?
Geen baboe, blanke evenmin.
Wel Indo, die wat dichten kan!

Nederland deed goede zaken.
De rollen zijn nu omgekeerd.
Laat ons samen ervoor waken.
Opdat onrecht nooit meer wederkeert.

***
© Anneke vd Casteele


Foto: gebruikt met vriendelijke toestemming van 
Hans/www.imexbo.nl