zondag 20 november 2016

DE HERFSTTAFEL - kort verhaal

BONK! Met een harde klap wordt een verdwaalde tak tegen mijn slaapkamerraam geslingerd, mij meedogenloos wekkend uit een veel te aangename droom. Ik slof naar het raam en werp een blik op het novembergeweld dat zich in alle hevigheid in mijn doorgaans nogal ‘dooie’ straat afspeelt. Duizenden bladeren voeren een strijd op leven en dood met de wind, die hen wreed de laan uit probeert te sturen. 

Bruin en goud gaan elkaar te lijf. En rood bemoeit zich er ook al mee. Ontelbare slachtoffers worden zonder pardon in grote plassen en modderpoelen gemikt, waar ze voorlopig nog wel een tijdje zullen bivakkeren. Ondanks hun luide protest worden de bomen in de straat ontdaan van hun takken, die machteloos moeten toezien hoe hun bewoners een kopje kleiner worden gemaakt.

Aan de overkant loopt met haastige tred een doorweekte man van middelbare leeftijd met gekromde rug, diep weggedoken in een reeds lang uit de mode geraakte grijze regenjas en een bijpassende sjaal. Met zijn linkerhand houdt hij krampachtig zijn hoed vast en in zijn rechterhand houdt hij een riem omklemd met daaraan een minstens zo doorweekte sloeber van een hond. Zo nu en dan maakt de man noodgedwongen een hink-stap-sprong in een vergeefse poging om afgevallen takken te ontwijken. De hond loopt er netjes omheen.

Morgen zal naar alle waarschijnlijkheid het slagveld ontruimd worden door gepensioneerde buurmannen die met hun ronkende bladblazers al menige ravage driftig te lijf zijn gegaan. Dan is er geen onderscheid meer tussen goud, bruin of rood en wordt alles op keurige hoopjes geblazen, waarna de echtgenotes van de bladblazende buurmannen de hopen slachtoffers met raspende harken en schurende bezems in de groencontainers deponeren. Zo is het altijd gegaan en zo zal het morgen ook weer gaan.

Ik onttrek mij aan het herfstgeweld buiten en kruip knus terug onder mijn veilige, warme dekbed. Beelden van vroeger die bij ‘knus’ en ‘veilig’ horen, verschijnen in mijn hoofd. 

Op de ene hoek van de straat waar mijn oma woonde, stond een enorme (en enorm oude) kastanjeboom. Op de andere hoek stond een dikke eik over wiens wortels je struikelde als je niet oplette. Elk jaar was het feest als beide bomen nietsvermoedende voorbijgangers bekogelden met stekelige bolsters, glimmende kastanjes en eikelmannetjes met hoedjes op. Het was de kunst om zoveel mogelijk mooie, diepbruin glanzende kastanjes en eikeltjes in mandjes te verzamelen. Ook werden mooie herfstbladeren bijeen gesprokkeld, het liefst gouden, maar mooi rood was ook niet lelijk.

Bij oma werd de oogst dan op kranten uitgestort en nauwkeurig beoordeeld, onder het genot van een beker warme chocolademelk (de échte, van oma, niet uit zo'n kartonnen pakje!) en speculaasbrokken. De mooiste exemplaren werden op een rijtje uitgestald, de rest verdween in oma’s gegalvaniseerde metalen vuilnisbak (veel duurzamer dan de kunststof kliko’s van tegenwoordig en je kon ook zo heerlijk erop trommelen). Met de crème de la crème van de oogst hadden wij grootse plannen.

Behalve chocolademelk kwam er ook een pot knutsellijm van de Hema op tafel, vergezeld van restjes wol en verf. Vader moest zijn luciferdoosjes (met inhoud) inleveren en dan kon het jaarlijks terugkerend herfstritueel beginnen.

Onder het deskundig wakend oog van zowel moeder als oma werden fabelachtige ‘herfstwezentjes’ geschapen: kleine mannetjes en beestjes die op oma’s herfsttafel een nieuw leven kregen in luxe met wol en kralen gedecoreerde huisjes van karton en met tuintjes vol felgekleurde herfstbladeren. Af en toe verloor een herfstwezentje een arm of been, maar we hadden luciferhoutjes in overvloed, dus er werd altijd snel eerste hulp verleend.

Je kon uren spelen met het herfstdorp bij oma. Als het tijd werd om de kerstboom binnen te halen, ruimde oma de herfsttafel pas op. Dan was er wéér warme chocolademelk, maar dan met kerstkransjes.

In mijn saaie straat staat geen weelderige kastanjeboom. Wel zijn er eikels in overvloed. Alleen hebben ze tegenwoordig allemaal een bladblazer.

© Anneke van de Casteele


zondag 14 augustus 2016

HET MONUMENT VAN VIJFTIEN-ACHT - gedicht

Omdat herdenken een zaak van oprecht respect is en niet van het etaleren van politiek correcte sympathie. Omdat de oorlog niet ophield op 15 augustus 1945. 

© Anneke van de Casteele


dinsdag 31 mei 2016

PASAR MALAM TEMPO DOELOE - kort verhaal

Pasar malam, tempo doeloe
Herinneringen aan de prehistorie

Als kind liep ik aan het handje mee met papa en mama, struinend en snoepend van een pisang goreng, langs de vele Indische kraampjes op de pasar malam. Deze snotneus keek haar bruine oogjes uit en verwonderde zich over oude en nieuwe dingen, zoals ik vandaag de dag nog steeds doe, althans wat betreft dat verwonderen.  

Van mijn vader moest ik als ‘écht Indisch kind’ alerlei nieuwe smaakjes en lekkernijen proeven en zo trok hij mij ooit gedecideerd aan de arm mee naar een kraam, waar een vreselijke stinklucht vanaf kwam en waar allerlei tropisch fruit lag uitgestald, in vormen en kleuren die ik bij de groenteboer op de hoek nooit gezien had. “Zo heerlijk zoet, je móet dit proeven!” Demonstratief nam hij een stukje fruit van een schoteltje dat op een berg enorme prikkeldingen lag te balanceren en met een luid “mmmm!” verdween het stukje in zijn mond. Als papa het durfde, dan kon ik dat ook best. Maar toen ik oog in oog stond met de stinkende prikkeldingen, heb ik de ziel onder de arm en de benen genomen, mijn vader vol leedvermaak grinnikend achterlatend. Ik moest het nog lang horen. Maar het was het waard geweest, want als troost voor deze traumatische ervaring  mocht ik mee naar de spekkoekkraam en daar wordt ieder Indisch kind vrolijk van.

Mijn ouders sleepten mij verplicht mee naar wajangvoorstellingen, exposities en het muziekpodium, snuffelden (destijds veel te lang naar mijn zin) tussen de Indische boeken en mijn moeder controleerde regelmatig het restant van het zorgvuldig bijeen gespaarde pasarbudget. Ik leerde er hoe afdingen in zijn werk ging bij Indo’s onderling en wat het verschil was tussen wajang golek en wajang koelit. 

De muzikale omlijsting van de pasar is iets waar ik altijd naar uitkeek. De bekende artiesten die zorgden voor zinderende shows natuurlijk in de eerste plaats, maar ik vond de felgekleurde lampen het mooist (en het feit dat de muziek veel harder stond dan thuis ooit toegestaan was!). Ik heb er van genoten. Een keer op de Pasar Gambir in Dordrecht zou de groep Massada optreden. Ze hadden toen een hit met het nummer ‘Sajang É’, wat mij nog steeds tot tranen kan roeren. Niet alleen vanwege de melancholie van het lied, maar ook omdat ik op tijd naar bed moest en Massada trad pas ’s avonds op. Mijn moeder was onverbiddelijk. Dikke tranen heb ik gehuild bij de poster van zanger Johnny Manuhutu, op wie ik destijds grenzeloos en hopeloos verliefd was (en stiekem nog steeds een beetje, zoals zo veel Indische en niet-Indische meisjes). Met betraande oogjes stond ik toen langdurig te kijken naar een leeg podium zonder Massada, waar als decor een enorm doek met een prachtig geschilderd Indisch landschap vol wuivende palmen en bergen mijn nieuwsgierigheid wist te wekken (tussen het snikken door). 

Naast traumatische ervaringen (zoals de lucht van de doerian die na ruim 40 jaar nog steeds rondspookt in mijn reukorgaan en het missen van het optreden van Massada) was er gelukkig wel krontjong. Krontjong asli, dat is waar ik mee opgegroeid ben. Zowel mijn vader en opa als mijn ooms beschikten over een grote platencollectie met prachtige krontjong, waaronder de platen van ‘Lief Java’ van Guus Becker en Leo Spel. Jaren later had ik de eer om krontjongzanger Guus Becker te ontmoeten en met hem over deze unieke muziek te mogen spreken. Hij vertelde mij veel over de ontstaansgeschiedenis van deze muziek. (zie ook mijn blogartikel voor 'De Kritische Katjang')

Door de jaren heen veranderde er veel in de samenstelling van ons gezin, onze familie en vriendenkring. De Indische dinosauriërs verdwenen, maar zijn nooit helemaal weggevaagd en de herinneringen zijn gebleven, helder als de dag van gisteren.  Met vrienden deden wij weleens een ‘vergelijkend warenonderzoek’ en we bezochten verschillende pasars in het land; grote, kleine, saaie en gezellige. Zo kwamen we een keer ergens in Brabant op een open lucht pasar terecht; klein, maar met een sfeer die je nog maar zelden tegenkomt. Nu is sfeer een heel persoonlijk iets, maar het aantal lachende mensen om je heen is meestal wel een aardige sfeermeter. 

Er waren natuurlijk allerlei kraampjes, snuisterijen en lekkere hapjes te vinden en er was muziek. Voor het podium dansten de mensen op muziek van Indo-celebrity Dries Holten (bekend als de helft van o.a. de duo’s Sandra & Andres en Rosy & Andres). Andres, die zijn Indische afkomst nooit onder stoelen of banken heeft gestoken en altijd zijn Indisch-zijn heeft gevierd in zijn muziek, kreeg ook deze keer weer jong en oud aan het swingen met zijn Indische liedjes. 

De spekkoekkraam op een pasar is een instituut op zich en oogst dan ook altijd veel bewondering, op welke pasar je ook bent. In Den Haag wilde mijn oom er, toen al dik in de zeventig, altijd het eerst naartoe. Op de lange tafels stonden tientallen kleine rieten mandjes uitgestald, gevuld met kleine stukjes spekkoek in de vele diverse smaken; banaan, chocolade, rum, cocos, pandan en meer van die fijne smaakjes die je alleen al bij het lezen van deze zin doen watertanden.. Mijn oom begon altijd helemaal links bij schaaltje nummer 1 en ging dan zo het hele rijtje af, om dan vervolgens weer terug te lopen naar het eerste schaaltje en het ritueel te herhalen. De verkopers kenden hem gelukkig al (want mijn oom had natuurlijk een passe-partout). “Welke wil je kopen, oom?” probeerden wij dan tevergeefs. “Nee, ik hoef niet, ik hou niet van spekkoek” was dan steevast het antwoord.

Mijn oom genoot van de krontjong, vooral van de krontjong asli en altijd weer kwam dan zijn zakdoek tevoorschijn om zijn neus in te snuiten en zodoende zo onopvallend mogelijk een traantje weg te pinken, in de ijdele hoop dat wij het niet gezien hadden. 

Slenterend van de ene tent naar de andere mopperde hij traditiegetrouw en zonder gêne over de ‘kauwgomballententen’ (zoals hij de niet-Indische kraampjes noemde). Pas veel later ben ik dat gaan begrijpen. Mijn oom had Jappenkamp, Birmaspoorweg, Hiroshima en Bersiap overleefd en hij had zijn geliefde Indië moeten verlaten; van mij mocht hij mopperen. 

Op een keer hoorden wij achter ons heel hard mijn ooms naam roepen. Verschrikt keek mijn oom om (en wij ook). “Ja, jij daar! Hoe is het? Ken je mij niet meer?” Mijn oom keek een andere bejaarde Indo onderzoekend in de ogen en vroeg argwanend: “En wie wil dat weten?” Daarna noemde de man een adres in Tegal, en mijn oom en hij bleken buurjongens te zijn geweest! Zelfs na zowat veertig jaar wist de ‘oude’ buurjongen (letterlijk en figuurlijk, want hij woonde immers ook in Den Haag, net als mijn oom) nog wie ‘die schavuit van nextdoor’ was. Een prachtige ontmoeting die mij altijd is bijgebleven en waar ik mij nog steeds heerlijk over kan verwonderen. 

Ontmoetingen, daar ging en gaat het om op een pasar. Ook na het wegvallen van de dinosauriërs ging ik erheen. Inderdaad, ‘ging’, want de laatste jaren moet ik er een heel eind voor reizen en zo zonder dinosauriërs naast mij word ik er al gauw wat treurig van. Bovendien houd ik niet zo van (kouwe) drukte. Hoewel het uitwaaien in Scheveningen na afloop ook wel weer iets had. Of het thuis goreng-en van je meegebrachte hapjes en het oprapen van de melatibloempjes die altijd in groten getale onderin de tas lagen in plaats van dat ze aan het meegebrachte plantje zaten. Maar de herinneringen houden me ook nu nog warm en door ze op te schrijven, houd ik hen levend. Niet alleen de eetkraampjes, de spekkoek, de muziek en de snuisterijen maakten de sfeer op de pasars, maar juist die ‘dino’s’ (anagram voor ‘indo's’.. zie je dat?) deden dat voor mij. Nu ben ik zelf zo langzamerhand een ‘indosauriër’ geworden, een uitstervend ras. Maar deze is nog alive and kicking, net als mijn herinneringen!

© Anneke van de Casteele


maandag 16 mei 2016

OMGEKEERD - gedicht

Je handen in je moederschoot,
Je blik respectvol en bedeesd.
Jij gaf hem elke dag zijn brood
En was voor toean vaak bevreesd.

Boog voor hem neder op de grond,
Zo ter aarde neergezeten..
Geen weerwoord kwam ooit uit jouw mond,
Nooit heb jij hem iets verweten.

In rang zelfs lager dan een kind
Dat geen besef had van het leed,
Van ras of kleur of donk’re tint,
Maar dat alleen zijn baboe weet.

Onrecht met paplepels gevoerd,
Voor inlanders geen achternaam.
Zolang de Belanda maar goed boert,
’t Is daarom dat ik mij zo schaam.

Die kleine, frêle bruine vrouw,
Daar zo gezeten op de grond,
Verdient een kruis voor moed en trouw
En als een pleister op een wond;

Een mooi voetstuk om op te staan
En de Hollander mag zitten
Waar jij ooit zat en bent gegaan
Geen macht meer voor de witten.

En ik? Ik zit ertussenin..
Waar hoor ik bij? Wie ben ik dan?
Geen baboe, blanke evenmin.
Wel Indo, die wat dichten kan!

Nederland deed goede zaken.
De rollen zijn nu omgekeerd.
Laat ons samen ervoor waken.
Opdat onrecht nooit meer wederkeert.

***
© Anneke vd Casteele


Foto: gebruikt met vriendelijke toestemming van 
Hans/www.imexbo.nl

maandag 25 april 2016

OMA’S PANNETJE – kort verhaal

Zwijgzaam hangt oma’s pannetje aan mijn maagdelijk witte keukenmuur. Één stille getuige van duizenden selamatans en familiediners. Oma’s pannetje heeft net als opa jaren trouwe dienst gedaan; opa in het KNIL en het pannetje in oma’s keuken, daarna in die van mijn moeder en later in de mijne. Het pannetje, een prachtig grijs geëmailleerd wadjannetje (je weet wel, zoals ze die niet meer maken tegenwoordig), heeft de meedogenloze tand des tijds wonderwel doorstaan. Wonderwel, want zelfs na ontelbare liters gloeiende sambal door de jaren heen, vertoont het pannetje nauwelijks slijtage. Mijn oma was er zuinig op.

Mijn oma sleepte haar pannetje overal mee naartoe. Nou ja, niet letterlijk overal natuurlijk, want als zij boodschappen ging doen of naar de kapper ging, liet ze het veilig thuis. Maar als er wat te vieren viel bij familie of als ze ‘gewoon’ even bij een kennis op bezoek ging, werd het pannetje zorgvuldig verpakt in keukenpapier en daarna in een plastic tas van V&D gewikkeld (ook al verdwenen, kasian). Samen met een heel arsenaal aan kruiden, potjes zelfgemaakte sambal en groente werd het pannetje dan in een grote boodschappentas naar de plek van bestemming vervoerd. ‘Je weet nooit toch? Altijd makkelijk. Je zult wel zien.’

En ‘zien’ deden we. Als oma haar derde kopje koffie op had en haar vijfde spritsje, glipte ze ongezien, gewapend met pannetje en boodschappentas, naar de keuken van de gastheer of –vrouw, om die vervolgens te verklaren tot ‘bezet gebied’. Het pannetje kon niet anders dan zich zonder enig verzet overgeven aan de kooklust van mijn oma, tot ieders groot plezier. ‘Laat haar maar even’ was dan het overbodige commentaar van mijn opa. Overbodig natuurlijk, want er kwam sowieso geen kip die keuken meer in (buiten die ene in oma’s boodschappentas). Wél eruit, maar daar had niemand problemen mee, zolang het maar op een schaal was, vergezeld van een parade van oma’s sauzen en sambals.

Het pannetje had een lange reis afgelegd. Samen met oma en opa was het min of meer onvrijwillig geëxporteerd naar Holland, meer dan een halve eeuw geleden. ‘Het verhaal van het pannetje’ vertelde mijn oma aan een ieder die het horen wilde. Hoe het pannetje er nog hing, toen zij terugkeerde na drieënhalf jaar gevangenschap in het Jappenkamp, hoe de plunderaars tijdens de bersiap wonder boven wonder het pannetje hadden gemist tijdens het leegroven van het huis in Batavia en hoe zij het pannetje onder in de houten kist had verstopt tijdens de bootreis naar Holland, in jurken en in een sprei gewikkeld. 

Steevast vertelde zij ook hoe graag zij die vervelende vent van het contractpension ermee op zijn kale knikker had willen slaan, maar het niet had gedaan omdat zij het pannetje beslist niet wilde beschadigen. Toen zij en opa eindelijk een eigen huurhuisje konden betrekken, ergens driehoog achter (maar gelukkig ver weg van ‘dat akelige pension’), was het pannetje het eerste stukje huisraad dat een ereplaatsje kreeg: aan de door oom Boy maagdelijk wit gekalkte muur van het keukentje, pal boven de keukentafel, zodat het meteen opviel als je binnenkwam.

Mijn moeder was ook altijd zuinig op het pannetje geweest. ‘Denk erom, voorzichtig, het is nog van oma!’ Mijn moeder had van oma én het pannetje koken geleerd. Ook zij kende ‘het verhaal van het pannetje’ en vertelde het in geuren en kleuren door aan een ieder die het horen wilde, toen oma het zelf niet meer kon. Ook aan een ieder die het niet horen wilde of die er volgens haar ‘Oost-Indisch doof’ voor was, maar ze vertelde het tóch. Met vallen en opstaan had het pannetje de kookkunsten van mijn moeder overleefd en uiteindelijk ook mijn moeder zelf.

Het pannetje dat drie generaties was meegereisd van tempo doeloe naar 2016 mag nu eindelijk eervol met welverdiend pensioen na al die jaren trouwe dienst. Oma is er al lang niet meer, het huisje driehoog achter ook niet en Indië ook niet meer. Maar bij mij heeft oma's pannetje een ereplaatsje gekregen, pal boven de keukentafel, zodat je het als eerste ziet als je binnenkomt. Ik gebruik het niet meer. Niet omdat het oud is of uit de mode, maar omdat ik het niet wil beschadigen. Daar aan dat veilige haakje aan de witte muur heeft het uiteindelijk de meeste kans dat het ook mij zal overleven. Net als dit verhaal.

©Anneke van de Casteele
Copyright - alle rechten voorbehouden. Overname is niet toegestaan.

maandag 21 maart 2016

VIJFENZESTIG - gedicht

Vandaag, 21 maart 2016, is het precies 65 jaar geleden dat de eerste Molukse KNIL-militairen en hun gezinnen op de Lloydkade in Rotterdam arriveerden. Door de Nederlandse overheid op dienstbevel (!) naar Nederland gehaald voor een tijdelijk verblijf van zes maanden, om daarna terug te kunnen keren naar de hen beloofde vrije Republiek der Zuid-Molukken. 

In plaats daarvan volgde bij aankomst ontslag uit het KNIL en jarenlange erbarmelijke huisvesting in barakkenkampen, waaronder de voormalige concentratiekampen Westerbork en Vught. De Molukse groep werd opzettelijk buiten de Nederlandse samenleving geplaatst en genegeerd. Nederland brak een belofte en probeerde haar Molukse onderdanen die voor volk, vorst, vlag en vaderland hadden gestreden simpelweg te vergeten.

Ter nagedachtenis aan hen die 'dankzij' een politiek spel hun geboortegrond en hun families nooit meer zouden terugzien, heb ik dit gedichtje 'Vijfenzestig' geschreven.

MENA MURIA.

© Anneke van de Casteele